Jouw bulderende lach
grijpt me naar de keel.
Al voelend de onmacht,
die ik straks te verduren krijg.
Het gelach begint harder te klinken,
het kraken van de trap.
Laat me telkens voelen,
de pijn die ik verwachten mag.
M'n deurklink die begint te zakken,
de drankgeur waar je naar stinkt,
laat me weer verzwakken,
tot een machteloos kind.
Zittend op m'n bed,
begin je aan mij te komen.
Waarom heb ik geen moeder die op me let
om dit te voorkomen?
Huilend van de pijn
val ik telkens in slaap.
Met de schrik voor de volgende morgen
wanneer hij weer in m'n kamer staat.