Uit de bundel: "Het scheepje der poëzie"
Matrozendicht.
Vingers die leven voelden, lippen openden en ogen sloten voor de laatste keer. Vingers die het leven maakten, ook achteloos vermorsten voor de gein. Mijn vingers hadden een geweten, het geweten van de eerste keer. Breekbaar vatten zij elkaar.
Mijn vingers zijn gekneusd. Met botte slagen murw gehakt. Ik krijg geen contact meer met mijn handen, verlies de grip op alles wat er is.
Fijntjes plaatsten ze hun slagen, uitgekiend in woord en beeld. Het incasseren kon ik nog verdragen, maar mijn handen huilden leed.
Omgekeerde palmen, als teken van verdraagzaam zijn. Ik bood ze onschuld aan.Ze lachten vol venijn en gingen door heel ziek.
Het hakken gaat steeds verder. Mijn pijn verschuift, komt dichter bij mijn hart. Alert en kwijlend, blind door resultaat van bloedgeroken haat verdichten ze hun menselijkheid. De schuld als collectief verdwijnt als diefje in de nacht van botte macht.
Mijn vingers ben ik kwijt.
WIL MELKER
24/07/2000