GNOMEN
Zij bevolken schaduwplekken
Tussen het klimop, de gnomen.
Daar schuilen zij. Ik zie daar hun
gladde, zwarte lijfjes glimmen.
Waarom is hun oog verborgen?
- Mensenkind, 't zou ons verblinden
als wij in het daglicht blikten.
Wij zijn wezens van het duister.
Elke avond als het donker
invalt zit ik op je schutting.
Donkerder zijn dan mijn ogen.
Donkerder nog dan zwart fluweel
dieper dan het diepste bergmeer
dat de geheimen van hoge
afgelegen rotsen roerloos
bewaart. Waar geen vogel heenvloog.
Wij zien vele, vele dingen
die voor jou van geen belang zijn.
- Gnoom, vanavond kom ik buiten
om je oog in oog te spreken.
- Mensenkind, sinds wij hier wonen
kende je geluk en voorspoed.
Pas wanneer die beker vol is
zul je 's avonds mij zien zitten
en mij in mijn ogen kijken.
Woorden zijn dan niet meer nodig.