Nogal op zichzelf
Altijd is hij alleen.
Vroeger al.. in zijn jeugd.
Dat doet hem deugd
Hij hoeft geen mensen om zich heen.
Hij is eenzaam.
Dat is hij altijd geweest.
Hij kijkt iedere dag uit het raam.
Ook al ziet hij daar keer op keer hetzelfde staan.
Hij kijkt naar de bomen en de horizon.
Hij droomt ervan.
Hij wou dat hij er naar toe kon.
Het liefst in zijn eentje, als dat kan.
Daar komen de twee vrouwen.
Die hem altijd verzorgen.
Hij kan ze vertrouwen.
Ze komen elke morgen.
Het is vroeg in de ochtend.
Hij kijkt weer uit het raam.
De zusters zijn weg.
Hij is eenzaam.
Hij is eenzaam en alleen.
Maar hij is gelukkig.. dat zie je meteen.
Hij is nogal op zich zelf.
Hij zit in een psychiatrische inrichting.
Kamer nummer elf.