Keihard kwam die klap terug,
Zijn vuist in mijn rug.
Ik viel, struikelde, viel neer,
Hij hield niet op met slaan, het deed zo’n zeer.
Meer kan ik niet herinneren, meer weer ik niet meer,
De chaos in mijn hoofd is zo groot, het doet zo zeer.
Zoveel mensen om me heen,
Maar ik voelde me zo alleen.
Die zware stemmen in een taal die ik niet verstond,
De angst in mijn lijf die me geheel verslond.
Ik stikte, kreeg geen lucht,
Deed mijn monden open.. zucht.
Alles kwam er in, kokhalzend steeds maar dieper erin,
Ik wou het niet, maar hun kregen hun zin.
Handen zaten op heel mijn lijf,
De grond was koud, maakte me stijf.
Ineens waren ze weg, in de mist gegaan,
Ik bleef achter, eerst liggen, toen gaan staan.
Langzaam mijn jas weer terug gezocht,
Lag niet ver, vlakbij die bocht.
Stil gaan zitten in de trein,
De reis die duurde eeuwen , voelde heel even fijn.
Alle het vieze stroomde weg onder het water,
Maar de het vieste bewaarde mijn lichaam voor later.
Misschien gaat het wel nooit meer weg,
Ik voel, proef, zie het bij alles wat ik zeg.
Viezer heb ik me nooit gevoelt,
Je bent niet vies, ik snap niet wat je bedoelt.
Ik voel me verlaten, ik voel me alleen,
Ik moet weg, maar geen idee waarheen.
Auteur: Puck | ||
Gecontroleerd door: Innerchild | ||
Gepubliceerd op: 07 februari 2006 | ||
Thema's: |