Gieren snieren.
Verrekken hun nekken,
om hun behoeften,
met vraatzucht te dekken.
GIEREN
Dat vreemde oog,
gericht op jou
ontkleedt je
met zijn blik.
Verhangt citaten.
Toont het kwetsbaar lijf
zijn schijnbaar ongelijk.
Vertederend,
zacht breekbaar wit.
Gepikt, gevreten,
bloedeloos gemaakt,
door gieren van de straat
De kale nek
van jaloezie,
ver uitgestoken
in wat rest.
De bleke schoonheid
rood verkleurd,
vertrapt als afval,
stinkend als de pest.
Talenten groeien,
verder weg.
De kaal verrekte nek,
het kille oog,
ze zijn alert.
Hun klapwiek
stopt de bloei.
Wij zijn iets kwijt.
Hun honger blijft.
WIL MELKER
05/08/2000