ik tuimel in verval..
ik val in de herhaling..
ik werp mezelf in jouw blik
van gesloten oogappels,
vermalen en verwerkt,
tot in 't zekere bemerkt
van 't onbekende.
ik was jouw pupil.
ik stuurde lipletters naar jouw fluwelen tong
terwijl jij sprak tot mijn tongval..
intijds droogde ik jouw traanogen met 'n lach
terwijl jij huilde om mijn tranendal..
samen verbeeldden wij ons in Hemel
waar glimmerende lichamen ons beschenen,
sneeuwblind.
samen begingen wij de Hemelvaart
en bezongen wij de klinkers met 'n
sneeuwklokje.
we luidden de tijd in eindigen
maar tuimelden tevens in verval,
de momenten die ons pijnigden.
we verlieten ons vertrek..
we vergingen als afscheid..
dit hoofdstuk voortaan gesloten,
de tranen berustende op oude roest:
"ik heropen reeds mijn verval...
...want ik ben nog altijd weg van jou".