En ik leefde in handen,
in het duister van mijn kroning
bang om de nacht zonder morgen
te wezen-lees mijn aanzicht
In schijn van werkelijkheid
van wat niet mocht zijn hield ik
doof van gefluister de liefs
in de mond-gesloten door jouw vinger
Ik had geen vrienden in het licht
van diamanten en parelglimlachen
Men schitterd enkel zolang
men opgeblonken wordt door satijn
En als tranen vloeiden ving ik ze
op met vergeelde brieven zonder groet
of vaarwel die een warm hart zouden kunnen
toedragen in het einde van een zin
Of het begin van een leven...