Daar loopt heel eenzaam en alleen een meisje,
In de donkere en duistere nacht.
Ze weet niet waar ze naar op weg is,
Maar boven haar houden de sterren stil te wacht.
Ze loopt steeds harder een onbekende weg in de duisternis,
Diep ingedachte dwaalt ze steeds verder af.
Nadenkend dat het niemand iets uitmaakt waar ze is,
Want er was niemand die echt om haar gaf.
Na lang gelopen te hebben gaat ze zitten tegen een boom,
Het enige wat haar belicht is het licht van de maan.
Ze denkt na over de tijd dat ze al op aarde staat,
En ze zakt steeds verder weg in een diepere waan.
Het is haar allemaal teveel geworden,
Ze kan niet meer tegen haar angst en verdriet.
Ze heeft geen idee wat ze er nog mee kan doen,
Ze haat de pijn die elke keer door haar heen schiet.
Ze voelt de kou niet want ze is verdooft door de pijn,
En daar vloeit een traan langs haar gezicht naar beneden.
Die ene traan maakt haar alleen maar verdrietiger,
Ze denkt aan de tijd dat ze tot nu toe heeft geleden.
Ze wil nu eindelijk is van de pijn en verdriet af,
De hoop en doorzettingsvermogen heeft ze opgegeven.
Ze stopt met huilen en ze heeft haar besluit genomen,
Ze wil nooit meer op deze manier verder leven.
Ze wil alles vergeten en weg van alles,
Maar het dwaalt allemaal te snel en te diep in haar hoofd.
Ze heeft geen idee meer wat ze er mee aan moet,
Is er dan niemand die haar van deze waan berooft?
Ze heeft lang na zitten denken maar toch staat ze weer op,
Ze weet niet waar ze nu weer heen gaat.
Maar ze loopt en gaat uiteindelijk rennen,
Tot dat ze opeens van schrik verstijft stil staat.
Na die nacht lang rond gedwaald te hebben,
Toen was ze opeens van haar pijn en verdriet los.
Niemand zal ooit weten hoe het gebeurt is,
Nadat ze haar ’s ochtends gevonden hebben in het bos.
Hoe het allemaal in één klap voorbij is gegaan weet niemand,
De mensen hebben wel ideeën maar ze hebben het altijd mis.
Er zal voor altijd maar één ding duidelijk zijn,
En dat is dat ze helemaal verdwenen is.