Mijn muze is het leven zelf.
Ik heb geen sprookjeswezen nodig,
geen behoefte aan een fee of elf,
die onwezenlijk zijn,dus overbodig.
Neptunus, Hamlet, zijn zo nep,
en Faust is zo irreëel,
waarvoor ik weinig voeling heb
niks is werkelijk, niks reëel.
De tranen van de mensen.
Dat natte zout verdriet.
Hun vrome vredeswensen,
echter, kan het niet.
Dat bloed op Indiase straten,
Die stukken bot,
Die kinderen daar, verlaten,
Door de mens en door hun God.
De muze van het eigen leven.
De blijdschap voor een kind,
dat mij een prent komt geven,
dat mij, een lieve vindt.