en de woede klemt zich met nijde vingers vast
aan gaten waar slechts verdriet zou mogen heersen
omdat, wederom kinken de woorden mij spottend toe,
niemand, nog minst van al ik, mij iets verwijten kan
maar was dat niet altijd al mijn gevaar en meer nog,
de aantrekking die mensen tot mij lokte, vasthield,
dat ik mijzelf te veel verwijt, te laag veracht
zelf met het schrijven van de woorden,
komt onzekerheid opwellen uit een bron
die ikzelf onmogelijk aan te geven vind
immers, hoe valt wie ik ben te vergelijken
met wat ikzelf denk, voel en vaker zeg,
als dat in zichzelf het grootste gevaar is,
met slechts de beloning van strelende bitterheid
en nog meer verachting, dit keer het minst van mij
[immers, door zelfreflectie wordt men niet gebeten
dat kan men gerust overlaten aan zichzelf,
zo niet anderen die ervan horen]