De winter
Rood, bruin en geel, dat zijn de kleuren in de bomen buiten,
De zomervogels trekken uit dit kille land.
De regen en de sneeuw waaien tegen de ruiten,
Warm is het binnen bij de haard die brand.
Alle dieren kruipen weg onder de grond,
De wind blaast de bomen kaal.
Mijn moeder zet een kop thee aan haar mond,
En mijn oma verteld een spannend verhaal.
De volgende dag is alles wit,
De sneeuw is snel gekomen.
Berijpt is het raam waar ik achter zit,
Wit en statig zijn de bomen.
Deze winterse dag is een prachtig bezit,
En door de warme zon wordt deze ons weer ontnomen.
Winter is de mooiste tijd van het jaar,
Iedereen is gemoedelijk tegenover elkaar.
Kon het maar altijd zo zijn,
Dan waren alle dagen en jaargetijden fijn.