THEEKRANSJE
Het kransje is kapot.
De thee,
werd heet gedronken.
Orenloze glazen
brandden handen.
Lippenpijn als straf
voor gretig zijn.
In knusheid
warmen oude lijven.
Oogjes in gebarentaal.
Handen pakken
bibberend een doekje.
Vingers graaien
naar een sjaal.
Een ketting rinkelt
langs een dunne pols.
De roddels
maken dagen vol.
De thee was heet,
de kransjes vers.
Een lege stoel
werd weggehaald.
Nu, dichter bij elkaar
maar bang.
De kou kroop op
en in de kring,
verstoorde zij
geruststelling.
Het kransje
bij de thee,
het is kapot,
gebroken in de schaal.
Gebroken, allemaal.
WIL MELKER
10/08/2000