Er was geen afstand tussen mijn verdriet en de herinneringen
Wederom was het een trein de me meenam, weg van ons
–zelfs al was het slechts van de (in deze stad opgeslagen) herinnering
aangezien het ‘wij’ al tijden lang niet meer bestaat als zodanig-
en mijn vingers leken wel vergroeit met de knoppen,
zoals zij telkens schijnbaar onwillekeurig op play drukten,
zodat ‘ons’ nummer zich deed wederklinken in mijn oren
slechts het onschuldig weerspiegelend raam was getuige
(en de dupe) van mijn bittere verdriet en verlangen
-hij kraakte wezenloos in zijn stevige voegen
terwijl mijn hoofd hem telkens opnieuw raakte
met ongecontroleerde wanhoop-
maar er was niemand, niets dat me helpen zou
het landschap gleed immers onverschillig langs
-het was niet alsof ik hoe dan ook uniek was-
en wat betreft mijn zwijgende medereizigers;
wel, zij waren te bang om mijn privacy te schenden