Als er malse, zachte regen valt.
Zijn het niet de engeltjes die plassen.
Hij weent.
Omdat ze zich hier beneden niet aanpassen.
Als het donderd, zijn het geen wolken,
die elektrisch geladen, ontladen
Hij is boos,
Boos op die die in grote weelde baden
Als de stormen de huizen breken.
Bomen vliegen, door windhozen.
Boos en droef.
Omdat men niet in Liefde wil geloven.
Als een kind, later een grote mens,
Deelt wat hij door Hem en natuur kreeg.
Dan glimlacht Hij.
Omdat er tenminste eentje in z'n achting steeg.