flarden ongenoegen, waaien mij in stukken uit elkaar
dit hoofd breekt zich over onverantwoorde gedachten
die mijn weggeschoven bladzijden ontstoffen
en gonzen in duizenden gangen tegelijk
verwachten dat enkel, in schaarse tijden
geen onbezonnen maaksels meer verdwijnen
in een diepte waar het diepst nog altijd verder gaat
en blijft teren op wat men liever achterlaat
waar was ik dan niet klaar – vroeg ik zeer onwetend
en wat onverwacht wellicht, met antwoord ver uit zicht
prefereer ik een stem die meent te horen,
wat mijn schreeuw verbergt in bescheidenheid?
gebroken en verlangend, met sturende handen
aanklampend, smekend en doordringend,
niet loslaten waar ik ben begonnen, want
hoe graag ook, deze hartkreten blijken niet verzonnen