Zacht ademend fluistert de wind
een verhaal over eikenbladeren
die rood kleuren, losgerukt van de hun vertrouwde tak,
die groen kleuren, telkens weer opnieuw,
een weerspiegeling van afsterven en weer geboren worden.
Eenzaam vallen zij, tegen een achtergrond van kilte,
maar in de warmte van een stralende zon
keren zij weer van waar zij kwamen.
Het kind leunt tegen de stam van de jonge eik
vast verankerd in de aarde, in volledige omarming van zijn moeder,
de kruin bruisend van leven, de takken uitgestrekt naar de hemel,
in alomvattende aanbidding van zijn vader
en ademt de energie, in een uitstraling van onbegrensde
levenskracht –
die stroomt door zijn wortelen,
die stroomt door zijn bladeren,
die stroomt naar de eeuwigheid.