Ik heb een stukje wereld gegeten.
Ik stak wat aarde in mijn mond.
Hij proefde als toen, ik in jou had gebeten.
Toen ik voor 't eerst je blote lichaam vond.
Ik heb het gras gestreeld.
Gelijk jij mij de haren aaide.
Ik herkende die tinteling toen de
wind warm over mijn lichaam waaide.
Ik heb van een bron gedronken.
Haar water smaakte naar jou.
Gelijk toen we hete kussen deelden.
Seizoenen lang, in hitte en in kou.
Jij bent mijn Al, en zoals Atlas,
tors ik jou eeuwenlang.
Hoog boven mij uit.
Enkel weten dat ik jou verliezen kan,
maakt mij genadeloos bang.