Waar tranen een gewoonte worden,
Blijft de pijn me steeds weer vreemd.
Maar zodra ik mezelf duidelijk ben,
Zodra ik mezelf weer ken,
Zal ik weer kunnen lachen en genieten.
(wat een illusie)
Nu de zon zijn eerste stralen weer laat zien,
Houdt de duisternis de overhand op mij.
Maar zodra ik sterk genoeg ben,
Zodra ik mezelf veroverd heb,
Zal ik schijnen als de zomerzon.
(onbezonnen gedachte)
Waar vrienden elkaar beter leren kennen,
Raak ik mezelf steeds meer kwijt.
Maar zodra ik mezelf bijeen geraapt heb,
Zodra ik alle stukken gevonden heb,
Zal ik me laten helpen door zo’n vent.
(overgave door onmacht)
Nee, ik kan het niet meer alleen.
Ik weet het wel, maar durf nog niet.
Nog even, even wachten.
Voor je de echte ‘mij’ weer ziet.