--------------------------------------------------------------------------------
Daarstraks zag ik een poëet, gezeten op een ros.
En hoe wild hij zwaaide, kortwiekte en maaide.
Hij zocht niet tussen het kaf het koren,
Alles sloeg hij af, alles ging verloren.
Hij bulderde en braakte demonen taal
Hij wiekte als een molen op die zich verscholen.
Het dansende zweet vermodderde de grond.
Zijn paard met moed hing onder het bloed.
Hij kende geen genade meer, voor niemand
Iedereen was slecht en wilde hij geknecht.
Zelfs kinderen die verder weg speelden
Die riep hij met naam, kom daar vandaan.
Het glinsterend zwaard donker gekleurd
van het onschuldig bloed, dat nog vlieden moet.
Hij vergat zichzelf, zijn naam en zijn waarde.
Niets kon er zijn dat hem bedaarde.
Het bedrog en bedriegen, het begrijpend liegen
alles werd hem te veel, hij stak naar zijn keel.
Van af vandaag zal ridder Janté niet meer spreken
Hij heeft zichzelf verminkt om zichzelf te wreken.
De epiloog van strijd, werd eerder aangekondigd
en velen nog hebben hieraan gezondigd.
Als nu de nacht valt op het open veld
is ridder janté, uitgebloed en op stil gesteld.