Ooit lachte de mensen,
de mensen om ons heen,
Wij danste,
zij klapte,
Het vuur brandde,
voor eeuwig lang
want dit vuur,
was niet te doven,
terwijl de mensen ons vuur
uiteindelijk wilden blussen,
En zelf,
zelf zijn ze nu weg,
maar wij,
wij dansen nog steeds,
wij dansen door,
op het geklap die de mensen
ooit lieten horen,
Wij dansen op de levende liederen,
en de mensen,
leven slechts in het vuur,
die ze zelf lieten branden.
Het langzaam dovende vuur,
waarin dode zielen,
ons levenloos nakijken,
boos,
maar wij dansen,
lachend verder,
tot een nieuw vuur
voor eeuwig zal branden,
tot het weer gedooft word,
door onze zielen,
die dan in het vuur
verder dansen,
naar een ander wereldje,
waar wij dan,
opnieuw zullen leven,
een mooi leven,
die we dansend leefbaar zullen maken.
Het vuur zal dan echt gedooft zijn,
en het as zal een herrinnering zijn
van ons leven,
die wij vroeger leefde.