Je schoonheid druipt van
het raam af naar de koude kale klinkers.
Het zijn parasieten die
mijn hart opvreten, met knagende
tanden doorvoelen ze het ritmische geklop.
Je vergeet mijn naam zo nu en dan.
Behalve als ik een vaas kapot gooi,
de scherven in mijn hand neem
en dreig ze op te eten.
Ik heb medelijden met je. Want als
jij in de auto stapt en wegrijdt met een
voldaan gevoel, (zo van: dat heb
ik maar mooi weer opgelost)
zullen de bomen voor je auto springen
en je hersens uiteen spatten.