Gij bent de dood,
is er iets goddelijks aan dit broos festijn,
want zelfs het graven met de spade kan alleen maar een spelen met uw zeis zijn,
gij ben vies,lelijk,om van te gruwen,
wie sterft wordt ooit een lijk,
en dan de maden die met het lichaam gaan huwen,
diep verborgen in het donkere slijk,
ginds wordt reeds een put voor haar gegraven,
ik hoor het neerploffen van de aardekluiten,
DE DOOD is al aan het rondwaren,
HIJ staat achter t'hek op haar te fluiten,
ik laat HEM binnen en zeg dat zij HEM reeds lange tijd ligt te vrezen,
maar met een vriendelijk gebaar zegt HIJ dat ze niet bang hoeft te wezen,
" ik kom pas vannacht of morgen,
dus ga nog vredig een laatste liedje zingen,
ik zal heus wel zorgen,
dat je voor eeuwig vertoeft in hemelse kringen "
DE DOOD daalde die nacht neer uit hogere sferen,
ging hier tekeer als een zuivere vlam,
om dan naar't vaderhuis terug te keren,
terwijl HIJ haar ziel meenam.
(herinnering aan mijn oma)