Ik kijk naar de man die, ineengedoken,
in zijn stoel zit, de ogen geloken;
zo klein lijkt hij nu, met zijn grijze haar,
in zijn pantoffels, en ook zo breekbaar.
Lamplicht zet zijn hoofd in een kader,
heel duidelijk zie ik nu mijn vader;
groot verschil met het beeld dat naar boven kwam
van de man die mij hoog in zijn armen nam.
Van veilig gevoel tot tehuiszorgplicht,
daartussen ligt een mensenleven.
In de groeven van mijn vaders gezicht
staat het verdriet om mijn moeder te lezen.
Wat zou ik, om zijn lijden te stillen,
graag zijn broze lijf in mijn armen tillen.