Ik heb de wanden van mijn kamer
geluiddicht gemaakt.
Dikke groene matrassen,
witte gyproc en gekleurde wandtapijten.
Er staat slechts een stoel.
Hier luister ik naar de stilte
want ik ben weggelopen,
van heel veel heibel,
veel onnodig lawaai, onzinnig geschreeuw,
en ongedirigeerd gewoel.
Mijn hoofd duizelt,
ik hoor het gonzen van mijn bloed.
Het bonzen van mijn onrustig hart,
en ik voel de dwingende pijn
ter hoogte van mijn gezwollen buik.
Het alleen zijn,
voelt ondankbaar fijn.
Ik denk dat ik mij moet schamen
voor wat er buiten nu gebeurt
en waarvoor ik heel stil onderduik.
Misschien had ik beter
een hakbijl meegenomen.
Dan kon ik breken wat ik heb gebouwd.
De stoel heb ik reeds verpulverd,
en ik houd een spitse afgebroken poot.
Waarschijnlijk ga ik
die gebruiken om een opening
te creƫren om toch te ontsnappen
want de eenzaamheid lijkt nu
te wegen en ruikt naar dood.