Onvermoeibaar blijf ik lopen
op de absolute lijn
Een vriend, een vijand of een lief:
‘t Moet steeds volledig zijn
Wit of zwart en nooit eens grijs
Een knuffel of een stoot
Je bent dus voor of tegen mij
De gulden middenweg loopt dood
Angst om los te laten,
Want wat je loslaat, ben je kwijt
Dat was voor mij een waarheid,
Absoluut vaststaand feit
Tot ik op een avond laat
Door iets werd ingewijd
Het was niet Heidelberg of Einstein,
Maar ’t heette wel relativiteit
De theorie is simpel:
Je moet je laten gaan
De praktijk is ietsje harder,
Maar iedereen kan het aan
Krampachtig vasthouden hoeft niet meer
Er komt, wat komen moet
Loslaten om nooit meer kwijt te zijn
’t Is zo dat je het doet
Je gooit je armen heel wijd open
Aan van wie en wie van je houdt: vrijheid
Maar open zijn ze ook een warm welkom
Als die zoekt naar warmte of genegenheid
Zo loopt alles heel gesmeerd
Ik geloof er alvast in
Want als je soms eens relativeert
Heeft vriendschap veel meer zin
Dus ‘k laat wat absoluut is varen
‘k Gooi niet zo vaak meer stuk
Mijn angsten zijn voorbij
En ‘k voel het meer: geluk
En mocht het nog eens fout gaan
Geloof me, ik probeer:
Ik pieker niet, ik tel tot tien
ik adem en relativeer