Geuren bedwelmen mijn neus
glijden strelend over mijn huid
tot al mijn porien zijn gevuld.
Stemmen laten me de keus
wentelen in het zwoele geluid
of onhoorbaar worden geduld.
Ik raak het einde van de regenboog
zachtjes met mijn vingers aan.
Ik klim in heldere nachten hoog
langs de stralen van de maan.
Handen zoeken op mijn lichaam
naar de begaanbare paden
met genegenheid geplaveid.
Voeten lopen moeizaam
door mijn ziel te waden
verdrinkend in vergetelheid.
Ik weer de bliksem die als dolken
zich boren in mijn gebarsten grond.
Ik blaas de grijze nevelwolken
als adem uit mijn koude mond.
Tranen glinsteren op mijn wangen
als de parels van een oester
uit de diepte van de zee.
Ongrijpbaar gaat verlangen
als een schaduw die ik koester
aan mijn zijde met me mee.
Ik doof de sterren als het ochtendlicht
verbleekt wat flonkert als duizenden lampen.
Ik kus de zon op haar gouden gezicht
laat me willoos door haar hitte verdampen.