Daar ligt de ingang. (als ik hier te bed.)
Laat me mijn liefdesgezicht opzetten, voor dit mocht weleens de dag zijn te vinden ergens lief.
Voor het leven is zo: snachts zie je de zon niet, maar overdag de maan...
Ik spaarde mij op bekend geraken om later op te maken, ik spaarde mij de bladen vol met potjes die puilden...
I see me as an artist, that does it not to be, dat doet het niet te zijn...
Elk lichaam is eenzaam, dat de geest vreest uit te gaan,
Dat de zinnen verweet te voelen.
Elk zijn is pover, bedolven in zichzelf.
Je bent maar zo mooi als de zon die je beschijnt, je valt maar zo diep als een schaduw.
Ik had mijn verlatenheden tot kunst verheven, te kunnen delen dat ik alleen ben.
Zo bleven gunstig gezind de jaren mij, ookal zonder uitgang, zonder ingang.
Ladder naar de sterren, op drijfzand naar de hel.
De wereld is een oppervlakte.
Op de oppervlakte van de wereld lopen dralende wezens rond, dol proberend te voelen hoe vol het zou kunnen zijn te doorgronden het wezen van de bol.
Doch vooralsnog elke beschrijving stipt enkel aan de korst, de buitenkant, het membraan.
Te vullen, of gevuld te worden,
De verliefdheden in mij dragen heden een zwaar besef mee dat het opgaan in het meedrijven vervloekt is weer neer te gaan.
Maar ik gaf de eenzaamheid op.
Ik groei mij niet meer groot van teren op enkel an alleen mij zelf.
Maar elke stap die ik zet, zakt de ladder een trede verder weg.
:-'Oke dan, liefje; laten we de hel wat heter maken.' (!)...-
De maan kleeft schichtig grauw plat vast aan duizend dromerige blauwen
Het bol zijn is het 'snachts denken aan de zon.
Daar ligt de ingang. (Als ik hier te bed.)
04'07'06.