WISSELKIND
Op mijn tweede jaardag ruilden de trollen
mij om met een kind van de keuterboeren.
Jarenlang werkte ik in de stal.
Ik laat niet langer met mij sollen.
Ik vorder mijn erfdeel op van de meid
die mij dat eertijds ontstal.
Ik vraag de weg naar het trollenhol
aan een in modder wroetende mol.
Een blond kind staat kaarsrecht voor me.
Haar oog volgt een mug, toch lijkt het
of kijkt het
dwars door me heen.
Ik eis kort en goed mijn geld.
Het wordt voor me neergeteld.
Ik stuur haar naar de keuterboer.
Ze gaat meteen.
De rijke grot die ik me heug
is benauwd en stinkt.
Mijn moeder lijkt op een vette zeug.
Ik voel me verlinkt.
Ik ren terug naar mijn oude stal.
'Is dat hoerenkind er al?'
De keuterboer haalt zijn schouders op
herkauwt traag zijn pruimtabak
en spuugt met een straal bruin sop.
Een sperwer die speurend langs heggen gaat
vraag ik deze keer om raad.
'Welke wegen zullen mij voeren
't zij naar trollen of naar boeren
naar waar ik een thuiskomst vind?'
'Open je ogen, voorheen was je blind.
Kijk, en zie wat er voor je staat.'
Voor me staat het wisselkind.