Ik zat te huilen,
jij kwam thuis.
Je zei gaat het,
ja, goed was het antwoord.
Hij zei echt,
ja zeg het toch.
Laat me alleen,
heb je niet nodig om me heen.
Eerst loop je te zeiken als ik huil,
en nu, nu zeg je wat is er.
Je had je eerder moeten bedenken,
en niet een ander de aandacht schenken.
Nu huil ik ja laat me maar,
wij samen zijn toch klaar.
Eerst mag ik niet huilen,
en moet ik daarmee stoppen.
En nu kom je naar me toe,
laat me maar ga naar je bed toe.
Ja, ik ben boos en verdrietig,
en zo ontzettend moe.