Grauwe, grijze prikkende nevel
belet het zicht.
De anders levende bossen houden
hun monden dicht.
Een wandelaar met de kraag van zijn jas
tegen zijn hals gedrukt,
loopt starend voorwaarts duidelijk met iets
bezig dat hem bedrukt.
Hij ziet de scherpe ogen van de bosuil niet
die hem draaiend met de kop nakijkt.
Hij gaat voorbij aan de vos die even verschrikt achter een struik zich neerstrijkt.
Het brakke maanlicht tracht door de bomen
de man een leidraad te geven.
Maar door de nevel, de verstikkende nevel breken alle stralen net er neven.
Dan stopt hij plots aan de grote eik
prevelt een gebed en voert dan uit
waar hij lang heeft over nagedacht
en wat hem het beste lijkt.
Nog stiller wordt het in het bos
zelfs de vleermuizen vliegen niet.
Totdat een doffe knak het stille verstoord
en een mens zichzelf heeft vermoord.
Dan wordt het bos weer wakker alles vliegt af en aan,
schaduwen boven de levensloze man, kijken
hem niet begrijpend aan.