Tastend in wat stijf gebroken scherven
Van een zopas neergevallen glas
Bloedend in een waas van het verleden
Bloedend in een vleug van wat ooit was
Plat op de rug, en armen uitgestrekt
Liggend in het geel verdorde gras
Grijpend in het rond met bittere handen
In de wolken van wat er ooit was
Mezelf vastgrijpend aan dat stom verleden
En ik weet het, tegen beter weten in,
Verlangend naar het eind van het gemijmer
En we zijn nog niet eens bij het begin
En dan schoot ik opeens wakker, nog versuft
met klamme handen van die nare dromen
het kussen grijpend, en gerustgesteld
dat die nachtmerrie niet uit is gekomen