De angel steek in mijn huid en ik vecht tegen vurige pijn. Wat begon met een klein plekje is nu allang geen bultje meer. De rode zwelling te grootte van een twee euromunt verheft zich boven mijn blanke epitheel. Het lijkt te kloppen in het ritme van mijn verontruste hart. Bij iedere tik lijkt de het steeltje zich verder in te graven als een parasiet peurend in de weerloze prooi. Ik loop met mijn broek op mijn knieën en mijn slip halverwege de dijen te darren in het park. Niets kan ik velen op het aangeboorde lichaamsdeel. Voor mij onzichtbaar, maar oh zo voelbaar. De mensen om me heen aanzien mijn leed. Ze schieten niet te hulp als ik me aan hen blootstel. Van oogkleppen voorzien joggen ze van mij weg met het schaamrood op hun kaken. Ik probeer te zitten en hoop het leed te overzien, maar de tranen springen me in het afgezakte kruis als het gestreepte zwaard triomfantelijk zich recht in mijn gespannen bips boort . Een oude heer voorzien van wandelstok vertrouw ik het toe en ik zwaai mijn derrière richting zijn gehoekte neus. “Hoogst interessant! Deze paddenstoel heb ik nog niet eerder gezien!” en hij duwt met het looppaaltje op mijn glanzende kooltjes, gevaarlijk dicht in de buurt van mijn roosje. “Fuck off, ouwe viezerik!”, maar de goede oude man is dovig blind en zet zonder ook maar enig schuldbesef zijn speurtocht naar bijzondere champignonnetjes voort.
Daar sta ik dan tot de kuiten ontkleed en vernederd door een oude baas die zelfs met behulp van zijn periscoop het verschil niet ziet tussen mijn roze billetjes en een mushroom. Van het laatste ben ik echter niet helemaal zeker. Mijn jas om mijn middel geknoopt val ik totaal uit het heersende modebeeld, maar alles beter dan te worden opgepakt als stripper en met mijn zwaar gedupeerde zitvlak plaats te moeten mijn kokende ars op de ranzige achterbank van zo’n gillende keukenwout. Aan het eind van de laan die kilometers lijkt te tellen strompel ik met inmiddels mijn broek op de enkels en mijn slip tussen de knieën richting het hospitaal. Kinderen worden angstvallig van mijn opvallende creatie vandaan gehouden en ik krijg blikken toegeworpen waarbij ik direct sympathie krijg voor The King of Pop. Al hupsend maak ik mijn entree in het ziekenhuis en vraag smekend om verlost te worden van die minuscule pijl in mijn achterste. Zegt mevrouw de assistente: “We komen zo bij u. Gaat u daar maar even zitten.” Nou, dan vraag ik je….. Daarna komt er zo’n geitenharensok mij vragen of er misschien wat scheelt. Nou of ie scheel is dat kan ik door de waas van irritatie niet echt meer beoordelen, maar het is toch duidelijk dat ik niet voor mijn keelamandelen kom. Hij vertelt dat ik ben verzeild in een hospitaal voor mentaal gestoorden. Dit is toch niet te geloven. “Ik heb pijn in mijn reet, ziet u. Vandaar dat ik rondhuppel als een hitsige baviaan, ja. Ik wil dat u dat ding uit mijn kont trekt. Dat is wat ik u vraag. Meer niet, is dat nu zo moeilijk?!” De man met de bossandalen trekt zich even terug en laat me daar als één van zijn wat ernstige patiënten achter. Niet lang daarna verschijnt hij met een soort achtergrondkoor en voor ik het goed en wel in de gaten heb, ga ik tegen de vlakte.
Ik ontwaak in een witte kamer en voel dat ik een soort trui aan heb waarbij de mouwen iets te fanatiek in lengte zijn doorgeschoten. Dusdanig dat ze elkaar op mijn rug weer ontmoeten, ze noemen dit een dwangbuis of zo. Gelijk word ik herinnert aan het netelige steeltje dat zich heeft genesteld als een vlag op de Mount Everest, nou ja bij wijze van spreke dan. De met kinky deur met wit skai komt langzaam dichterbij en daar staat dan de psychiater, ja, dat is nogal makkelijk. Het staat op zijn badge. “Zo dus u heeft zich nogal fetisjistisch gedragen en mijn collega zelfs gevraagd u hierin te bevredigen?” Pardon, hij heeft het met zijn Freudiaanse anale fasetheorie toch wel helemaal bij het verkeerde eind. Met stomheid geslagen val ik achterover op die verdomde klote bult. Ik schreeuw het uit en hij zegt: “Laat het maar gaan. Geef toe aan je drang. Toe maar!!” “Wat zit je nou te zeiken man met je psychoanalytische frustratie, geflipte mafkees.” Ja, sorry hoor, ik kon me even niet meer beheersen. Die flapdrol leek helemaal opgewonden te raken van zijn therapeutische shitbenadering. Hij staat in een karatehouding voor me en als ik niet pijn heb dan zal ik het uitschateren van het lachen. Het figuur van Frank Spencer met daarop het indrukwekkende hoofd van Martin Feldman. “Ik ben niet mentaal gestoord, maar gestoken door een wesp, weet u wel, een gestreepte Hollandse wesp W E S P en mijn vraag aan u kunt u misschien het residu van de gifangel uit mijn linker bilhelftje trekken en of u dit fetisjistisch vind dat zal mij de bips oxideren oftewel mijn reet roesten. Graag uw hulp, bij deze.” Na de een trek- en zuigoperatie werd ik ontslagen van mijn geestelijke onvermogen en ging ik huiswaarts met een angel en illusie armer. Vestig je hoop niet op het inlevingsvermogen der helpende mensheid, want dat is het einde nabij.