Zo groen als haar blaadje was, was er nergens een
Als de wind ook maar een beetje opstak, dartelde zij om de geiten heen
Allen probeerden haar te vangen voor hun eigen geluk
En allen beten op ijle lucht hun geitentanden stuk
Haar blaadje was groen, en ze vond dat het zo moest blijven
Het was haar geleerd te wachten op precies de juiste tijd
Niemand mocht het proeven of zelfs erop schrijven
Jaren lang raakte zij het groen van haar blaadje niet kwijt
Tot op een dag een jonge geit, wijs van weinig jaren
Haar ging opzoeken in haar eigen weidegronden
Het was de tijd van het grote paren, hij reisde veel
maar had nergens een mooier blaadje gevonden
Hij zocht en zocht voor uren in haar veld
heuvel op en heuvel af ging hij door
De weg naar het blaadje, zo was hem verteld,
was de zoektocht naar het gouden bergen oord
Plots zag hij haar liggend, achter een donkere struik.
Roerloos, als bevroren, met een angstige blik in haar ogen,
naast haar een oude gebroken kruik.
Er stond een grote stier met z'n kop naar beneden gebogen
Likkend van het kostbare gouden vocht dat gespild was over de grond
De geit wist zeker dat het blaadje te bang was om te vluchten
En maakte zich zo kwaad dat hij ergens de moed vond
de stier als tegenstander uit de dagen, een heel geduchte
De stier lachte de geit uit en zei dat hij zich maar beter schaars kon maken
"Jij kleine geit tegen mijn spieren en mijn horens, dat is geen strijd"
Maar met een bliksemsnelle aanval wist de geit de stier te raken
De stier wist zich geen raad, hij was plots zijn stier-zijn kwijt
Vluchtend met de staart tussen de benen en een huilend geluid
zag de geit de stier snel vertrekken uit de mooie weidegronden
Nu moest hij nog het blaadje snel bevrijden
want ze was al aan het bloeden uit kleine wonden
De geit at zich door de struik heen, zoals alleen een geit dat kon
Het blaadje huilde van vreugde, ze kon weer dansen
Ze bedankte de geit maar ging ervandoor met een garçon
In de liefde verliezen alle geiten het van de fransen