Er was eens een meisje,
Naar eenzaamheid was zij op zoek.
Maar niemand liet haar met rust,
Haar leven was als een open boek.
Ze besloot iedereen te verlaten,
En nóóit meer terug te keren.
Ze moesten haar alleen laten,
Dit zal ze leren.
Ze probeerde het op verschillende manieren,
Maar tot nu toe wilde niets werken.
Als er niets zou lukken,
Zou ze zich in ieer geval met een mes kunnen bewerken.
Toen ging ze naar de brug,
Die van 20 meter hoog.
Ze schrok wel van de afstand,
Toen ze zich over het randje boog.
Toen sprong ze,
En voelde de wind door haar haren.
Verschrikt keken de mensen toe,
Die toen op de brug waren.
De val duurde voor haar gevoel lang,
En ze hoorde steeds meer bange kreten,
Van de toekijkende menigte.
Van de angst was zij bezeten.
Maar spoedig,
Spoedig zou het over zijn.
Nog even wachten,
En dan was het over met de pijn.
Niemand zal haar nog verdriet doen,
Dat kon dan eenmaal niet meer.
Zij gaan door met hun leven,
En treuren om haar niet één keer.
"EIGEN SCHULD!"
Was het laatste wat ze riep.
Het laatste wat ze hoorde,
Was een irritant gepiep.
Toen opende ze haar ogen,
En geeuwde eens even sloom.
Ze dacht terug aan de beelden.
Ach, het was maar een droom.