Vlucht.
Ik fiets daar in het donker,
er komt iets op me af.
Ik fiets in het donker,
ik ga maar rechtsaf.
Ik kijk naar boven.
naar de sterren in de lucht.
ik kan maar niet geloven,
dat je voor mij vlucht.
ik fiets daar heel eenzaam.
onder de flikkerende sterren.
ik kijk niet meer om me heen.
ik ben ze aan het tellen.
ik let niet meer op, waar ik rij
ik fiets jou kant op.
ik wil je weer bij mij.
Wanneer ik jou zie.
Tel ik tot drie.
Je negeerd me telkens weer.
Ik kan het niet geloven, het doet mn zo zeer.
Ik fiets niet meer in het donker,
maar onder de blauwe lucht.
De sterren zijn verdwenen.
de zon schijnt vel tevreden.
Het is een mooie dag,
het komt me tegen moet.
je mooie ogen je leuke lach.
je moet is weten wat het met me doet.
ik denk over veel dingen na,
dat ik je wil,
dat ik je mis.
of dat jij wel weet dat ik besta.
of dat jij dat ook hebt, het gemis?
ik fiets nergens speciaal heen,
het heeft geen reden om naar je toe te gaan.
ik voel me zo alleen.
ik zie de zon verdwijnen,
de maan komt er aan.
Jij wilt mij niet meer zien.
dat heb ik wel door,
misschien,
ooit weer vrienden.
De sterren zijn weer hoog boven in de lucht.
ik kijk er na,
ik kan nog steeds niet geloven dat jij voor mij vlucht.