één voor één
tel en stapel
ik elk blok, elke kei
die medogenloos geworpen wordt
van zij
van achteren zelfs voorwaarts
en regelrecht in mijn gezicht
nietig
zo zonder waarde
mijn zijn
zo ongwild bij iemand zo gewenst
zo onbegeerd, anderen zo onbegrensd
zo ongeliefd bij iemand zo onbevreesd
zo onwetend, anderen zo vrij van geest
bij hen,
haar en hij,
hun allemaal
en door jou
besluit ik
in het moment mijzelf
niet te verlaten
op