Ik zit hier zo alleen,
Niemand kijkt me aan.
Het komt omdat ik alles meen,
Ik heb volgens men iets misdaan.
Willen weten wat je deed,
Als maar closer tot dat ventje.
Niet te weten dat hij eronder leed,
Wij daar samen in dat tentje.
In dat tentje o zo fijn,
Elkaar de hele tijd aanstaren.
Denkend voor altijd bij elkaar te zijn,
We raken elkaars snaren.
Ook elkaars lippen,
Hij gaat met z’n hand door mijn haren.
Niemand kan boven hem tippen,
We geven elkaar een kus.
Lijkend alsof het voor altijd is,
We horen het geluid van een mus.
Maar we hebben het mis,
Het is iemand die ons komt storen.
Wij zo stil als maar kan,
We willen niet dat ze ons horen.
Het is een man,
Hij loopt voorbij.
Gelukkig niets gezien,
Wij weer helemaal blij.