De bedompte stad,
met bruingele regenplassen en
kwakkelende vogels in de net zo
zielige bomen, met hangende takken en
witte aanslag van het smog.
Ik volg de sporen van zijn fietsband
in de grijze modder, begeleid door de
grafgezichten en de bleke en de groengele,
met mijn stuur als enige schittering,
en de oranje fluitende gezichten van
de bouwvakkers die loeren.
Met de kou die doorwerkt tot op mijn botten
als enig teken van leven, het stoplicht
dat geen idee heeft dat tranen
zich alleen kunnen mengen met regen
en niet met zonnestralen,
fiets ik over asfalt dat nog nagloeit
van de zomer.