Alles stroomt.
Het alleenzijn of alleen zijn, was de wijsheid zonder einde
het weten van niks, maar toen ik eenmaal had geleerd
werd vinden het grote zoeken
De geschiedenis van alles voorheen zette zich
weg, achter woorden scheen nog enkel glazen vuur
een vlam tussen ruiten waar de wind geen vat
op had en de nacht - onwillig haar kou vergat.
Ze lachte zacht en lag als groenogige nimf
op donkere stranden, strekte haar benen naar de sterren
en zocht de horizon achter zwarte zee.
Mijn vinger werd een silhouet op een rode
welving, mijn huid een dans op lichte adem
haar warmte hield de wereld op afstand.
“ Hier zijn wij alleen en alleen wij.”
zwoer ze statig en stapte blootsvoets
de branding in. Het zand hield zich als een minnaar
aan haar tenen vast.
Wijsheid was het weten van geluk voordat het
verleden werd. Vannacht wist ik zonder einde.