De hitte van het huis
dat om ons wegbrand
De blaren en het geruis
waarin onze ziel belandt
De momenten van stilte
welke wij nooit zullen kennen
De zware ademhaling van angst
waarmee wij de trap af rennen
Verdwijnen zó de diepte in
Wie haalt ons hier nog uit
De koelte van de nacht
die om ons heen valt
De sterren en hun pracht
waarin het gas knalt
De verstandigen onder ons
die weten dat het ooit zo was
De verborgenen onder ons
zijn bedolven onder as
Een huis heeft deuren en ramen
Maar kan alsnog een gevangenis zijn