In bed zijn we garnalen
met grote vissenogen
die we in onschuld krabben
met handen als kreeften.
In slaap zwemmen we
van zeeën naar oceanen
we klimmen in rivieren
lopen dood in bergmeren.
In de nacht zijn we vloeibaar
borrelen onze gassen vrijuit
loopt er lava uit onze neuzen
en slikken we slijm tot moes.
De maan is het ventiel
van al wat dan ten hemel stijgt
daar drogen allengs onze dromen op
in zore, weidse maren.