De sofisten kwijlden vampiristisch
in hun egocentrisch orgasme
zie ze tesamen lenninistisch verblijd
in hun wankele zedentrein die slechts
de afgrond in verdient te beuren
en het enige wat ze nog kunnen
is leren zwijgen tot in het oneinde
eens waren zij nog
naief en ethisch rein
tot een maanzaad denker
hun hart verkrachtte met
een antifonische wijs
shizoide doen zij niets
dan verspreken zij zichzelf
knauwelend post morbide
een zwart gat in uniciteit
vierdelige monden
laten blakerige wenken
meer blikken die buigen
over hetgeen hun brein
aan Nietsches hapklare
zondebrokjes gedijt
de zon gelooft nog steeds
meer dan zij ooit kunnen
als ze kafkaistisch aftrippen
vergaat hun vegrate geweten
aldra octomorfisch in het
geest verbleekte paradijs
het post traumatisch landschap harmoniseert
herinnert waar zij allen zijn geweest
ligt het er rigidieus bezaaid met
platonisch plagiaat en de wind slechts
fluistert een transtemporale toon
Voor jullie zijn geen doodskisten bestemd
hout is er aan versplild
en ook de regenwouden wenen
van jullie soort zijn er teveel
pacifistisch verbast geweest
De grote leider heeft het geweten,
jullie zijn verleefd en nooit vrij geweest
en als ze het horen klinkt
als uit een glorieus engelen koor
ergo het hout dat heeft,
maar vraagt God de mens
niet te leven