Tranen tanend traag door een dal stromend,
Langzaam een weg banend, wakker en dagdromend,
Een zielig stroompje rollend langs een boompje,
Geregeld versnellend en dan weer stilvallend,
Zout achterlatend, zand vormend en steeds harder
Het watertje begint in te slijten in het geplaagde landschap,
En vormt een gleuf die de grasvelden scheidt,
Het water door pijn begeleidt, spreidt zijn kracht,
Het gevormde is prachtig en vormt een lach,
De beekjes vormen ogen, een neus, een mond,
Gezichtstrekken gevormd door zout en zand,
Bomen vormen haren en een uitgereikte hand,
Het stroompje droogt op, maar het landschap houdt stand.