mijn vederlichte nachtegaal
wier zilte ogen geen rust werden gegund
omdat het gewicht van de wereld op haar slaap drukte
die te rusten lag op de sigarettenassen toog
vergroeit, als met een zelf geweven navelstreng,
kroop zij terug naar binnen,
en vond daar, eenmaal aangespoeld, tussen tunnelvisie en koortsdroom,
haar beschutting tegen
een smaak die zelfs na gewend te hebben
niet te verduren bleek
zilverzacht in verspreking verwikkelt
inhaleert zij zichzelf uit de schaduw van de deuropening
naar het straatlicht toe
waar, in deze Cypriotisch getinte weg, haar karakteristiek chaotische ziel
niets meer weg heeft van de wanhopige onderneming
van die vederlichte nachtegaal
zonder herkomst; gesneden uit kristal
midden in de nacht