Hij ligt weer in het ziekenhuis.
Aan infuus en zuurstofbuis.
Alweer heeft hij het leed beleefd.
Veel zeer maar toch weer overleeft.
Ik kijk naar hem, hij ziet niet pips.
Zijn hele been ligt in het gips.
Zijn beide handen zijn verbrand,
en zijn verpakt in wit verband.
Hij heeft een pijn, verbrand gezicht.
Zijn schouder is geheel ontwricht.
Zijn pols en vingers zijn gebroken,
en waarschijnlijk ook ontstoken.
Overal zijn blauwe plekken,
die zijn huid verdeeld bedekken.
Hij heeft al geen twee oren meer.
Hij heeft er één, en die doet zeer.
Hij is zijn rechter hoektand kwijt.
Zijn lever dat komt uit een geit.
Ook zijn maag komt uit een beest,
want die is van een koe geweest.
Zijn hart die is van kuddedier.
In zijn romp een hertennier.
Hij leeft nu op een varkenslong.
En in zijn mond een donortong.
Ik staar hier naar een levend lijk.
En kijk naar hem vanuit een stoel.
Hoe meer ik naar dit lichaam kijk,
hoe beter ik mezelf voel.