Langs de statige huizen van
de stad.
Over straten en pleinen.
Zwierf de oude schooier rond,
met steeds in zijn nabijheid
een oude zieken hond.
Al vele jaren zwierven zij zo
in het rond.
Zomers genietend van hun
eenzaam doch rijk leven.
'sWinters op de koude grond
met niet meer dan elkaar en
een oude versleten deken.
En nu op kerstavond te hebben
rond gekeken in de etensbakken
van de rijken.
Om daarmee hun karig maal mee
te verrijken.
Ach zonder vele woorden konden
zij elkaar toch verstaan.
En nu bij het vallen van de nacht.
In een stil verlaten hoekje.
Ligt de hond voor de oude
versleten deken.
Zijn baasje is bezweken.
Zachtjes jankend hield de
schurftige hond trouw de wacht.
Bij de gene die hem nooit had
veracht.
Dit gedichtje gaat over een
liedje uit mijn jeugd.
De diepere betekenis is me
altijd bijgebleven.
Soms wou ik dat alle mensen
ook zo met elkaar konden leven.