Die onzekerheid die haar - steeds weer- lijkt te grijpen, en dat ze zelf het niet lijkt te beseffen. De angst die haar in zijn macht houdt. De pijn die ze herkent. Ze wil niet meer. Niet opnieuw. En dat anderen rondom haar blind lijken - blind voor de gevaren van haar leven - dat die anderen lachen en zo. De leegheid in haar ogen - een bron die uitput. Dat zwarte gat dat zich in haar hart nestelt. Die anderen weer - die anderen die dachten dat het weg was - voorgoed verdwenen. Zij voelt hoe het langzaam - maar zeker - alles opslokt. Alles wat was - wat is - wat ooit kan zijn. Ze voelt geen toekomst in het lichaam waarin ze zich bevindt. Haar geest zoekt tevergeefs naar ontsnappingsmogelijkheden. De stilte als ze er iets van zou willen zeggen. De moeheid die haar doet ophouden. Dat ene wat ze haat en waarvan ze houdt tegelijk. De chaos rond haar zijn. En altijd het verdriet.
Het is te veel, dit alles doet haar stoppen, stoppen met houden van, stoppen met leven, stoppen met zijn.
Ik sta maar en roep maar: stop. Ik zeg maar dat ik zie en luister, maar haar glimlach is te droef.
Voor haar, opdat ze niet stoppen zou, ik zie...