Het was kerstochtend, 1961
Ik weet het nog heel goed
‘k haalde Flappie uit z’n kooi,
Hij lag daar heel lief en zacht te slapen,
Zijn poten op het zaagsel en z’n koppie in het hooi
Ik pakte hem heel ruw bij zijn poten
ik trok hem aan zijn oren
En sleurde hem eruit
Hij begon toen van de pijn te piepen
Hij krabde me en beet me
En ik sloeg hem op zijn snuit.
En het bloed lag er echt overal
Het spoot via een adertje omhoog
ik heb het niet echt schoongemaakt;
een dag later, vond ik nog een oog
het was echt een grote kliederboel
maar m’n handen bleven nog gelukkig droog
het was tweede kerstdag, 1961
ik had een groot probleem
mijn zoon had heel veel verdriet
hij vroeg aan mij: waar is mijn lieve Flappie
Hij keek me smekend aan en ik zei: ik weet het niet
het was eerste kerstdag 1961
we zaten in de zaal
en we aten alles op
ik keek naar zoon lief maar hij kon niet veel eten
hij dacht aan Flappie in zijn keel een grote brok
En het bloed lag er echt overal
Het spoot via een adertje omhoog
ik heb het niet echt schoongemaakt;
een dag later, vond ik nog een oog
het was echt een grote kliederboel
maar m’n handen bleven nog gelukkig droog
toen de soep geweest was kwamen er drie schalen
alle drie met Flappie
ik stootte mijn zoon aan
ik moest lachen toen ik het vertelde
hij keek verdrietig naar me
op zijn wang een traan
het was tweede kerstdag 1961
ik weet het nog heel goed
mij zoon greep me bij mijn keel
ik spartelde en snakte naar adem
hij hield me stevig vast
en ik werd een beetje scheel
mijn zoon sloeg me recht in mijn gezicht
ik hoorde een heel misselijke klap
mijn zoon lachte zijn tanden bloot
het leek net een heel ziekelijke grap
hij hief zijn lange mes omhoog en zei toen:
“deze is voor Flap!”