Zo meteen kruipt er iets uit
als ik op tijd ben en het niet laat
ontsnappen - dan zit het voor eeuwig vast -
uit geest, dan broedt het zich een vorm
en geboort uit mij. In dit gedicht
komt het plots tevoorschijn, oogjes in de
oo's van het woord zelf, zie je, daar
raakt het zijn schubjes aan - groengeel
vraagt zich af waarom het hier is en al
peinzend hult het een probleem bloot:
de waarheid van het al dan niet zijn
en waar dan. Het trekt zijn pootjes op,
glimpt over zijn lijfje, hm, naar links
maakt het zichzelf wijs, en dat het is
wat komt,
een hele tijd terug.